Simon

voorbeeld 18

Ik herinner me die zondagnamiddagen op het einde van de zomervakantie, zo´n zestig jaar geleden. Na her middageten bleef mama thuis met mijn jongste broer en zus om de vaat te doen en de zondagse taart af te werken. De rest ging wandelen. Achteraan liep steeds ons oma Martha, haar priemende oogjes meestal op de grond gericht. Haar levensdevies was: een vliegende kraai vangt méér dan een zittende.

 

Mijn broer Freddy en ik huppelden voor haar uit, de grijze geur van opa’s pijp en vaders sigaret achterna. Zij stapten eerder statig, eerst door het dorpscentrum, tot aan het wegske langs het oude Kanaal, waar we in mei de lindebloesems gingen plukken.

 

Vandaar trokken we langs landweggetjes en via de eerste betonweg ooit in ons dorpje terug. Tussen de akkers kregen wij ons werk . We moesten voelen of er al kleine aardappeltjes waren. Die kwamen dan terecht in oma’s zelfgemaakte handtas. Verderop plukten we enkele handenvol jonge boontjes. Af en toe zag oma met haar spiedende oogjes een aangereden fazant of patrijs. Die werd haastig, alsof we iets verbodens deden, onder de patatjes verstopt.

 

Toppunt van plezier was wanneer we het dorp naderden en langs de weilanden met boerenpaarden kwamen en de eerste frisse weidechampignons konden plukken. Ik herinner me haarscherp de fiere blik van opa Eugene naar zijn vrouw. Hij was eerder een zwijgzaam man, maar die blik, die monkellach…

Oma’s boodschappentas

vol van aardse geuren –

het menu voor morgen.

Van den Broeck, Guy